Momenteel ben ik bezig met de Masterclass Systemisch Coachen, gegeven door Frits van Kempen. De eerste opleidingsdag is achter de rug, en donderdag volgt de tweede.
Systemisch coachen is een fascinerende ‘tak’ van coaching, die heel goed kan werken bij lastige, existentiële vragen, waar een ‘oplossing’ niet zo een twee drie voor de hand ligt. Iemand kan bijvoorbeeld de ervaring hebben dat zijn leven lijkt op ‘door stroop zwemmen’: alles gaat traag, niets lijkt vanzelf te gaan. Of er is een ‘vaag’ niet op iets rationeels te herleiden schuldgevoel, dat alle initiatief vleugellam lijkt te leggen. Of iemand voelt zich altijd heel makkelijk aangevallen en afgewezen, terwijl er zo in het dagelijks leven eigenlijk geen reële aanleiding voor is. Ook in organisaties kan er een dergelijk ‘vaag’ maar hardnekkig probleem spelen: er is bijvoorbeeld een vacature, en telkens als die vervuld wordt, blijkt de nieuwe kracht binnen korte tijd weer te vertrekken. Er lijkt wel een ‘doem’ op die plek in de organisatie te liggen. (fotograaf: idreamofdaylight, www.flickr.com)
Het kader van systemisch werk wordt gevormd door vier basisprincipes:
- Iedereen heeft recht op een plek in het systeem. Als mensen binnen een familie of binnen een organisatie niet gezien, erkend en geëerd (kunnen) worden stagneert dit de ontwikkeling van het systeem.
- In elk systeem is een orde/rangorde/hiërarchie die de groei en de voortgang van het systeem waarborgen
- Er is een balans tussen geven en nemen
- Er is liefde of energie die wil stromen in het systeem.
Als een van deze basisprincipes in de knel komt, dan ontstaan er dynamieken die leiden tot zogenaamde verstrikkingen.
Bekende dynamieken zijn bijvoorbeeld triangulering en parentificering. Een voorbeeld van triangulering is bijvoorbeeld: twee ouders hebben voortdurend ruzie, het kind, en onbewust gaat het kind ofwel verschrikkelijk lief en aangepast zijn om de ouders mild te stemmen, of juist enorm dwars en lastig zijn, om de ouders in elk geval op één front samen te laten werken (namelijk om het kind weer in het gareel te krijgen). Bij parentificatie is bijvoorbeeld vader afwezig (door verslaving o.i.d.), en een kind neemt daarop de rol van de vader op zich, door moeder te steunen, en allerlei verantwoordelijkheden op zich te nemen die eigenlijk niet op zijn of haar schouders thuishoren. Dergelijke verstrikkingen kunnen op latere leeftijd hun tol gaan eisen, maar zelfs als het inzicht er is, dat deze dynamiek speelt, is het heel moeilijk om die rol los te laten. De verstrikking zit op een diep niveau.
In een systemische opstelling wordt op symbolisch niveau het systeem in de juiste orde gezet. De vader en de moeder bevestigen het kind in zijn of haar kind-zijn. Het kind geeft de verantwoordelijkheid die het uit liefde voor de ouders heeft gedragen (in een opstelling bijvoorbeeld gesymboliseerd door een zware mand met stenen) weer terug aan (een van de) ouders. Soms moet die ouder de last ook weer doorgeven aan grootvader of grootmoeder, want verstrikkingen kunnen door generaties heen overgegeven worden.
De symbolische ‘ontstrikkende’ handeling (tijdens de systemische opstelling) van de juiste plek weer innemen, verantwoordelijkheid teruggeven aan bij wie die hoort, enzovoorts, geeft meteen een gevoel van ‘lucht’, van kloppendheid en ruimte, en werkt ook in de loop van de tijd nog door.
Als je het gevoel hebt dat een dergelijke ‘familie-systemische’ blik op jouw thematiek zinvol zou kunnen zijn, kun je beginnen met eens een genogram te maken. Maak daarvoor een ‘stamboom’ van je ouders, broers en zussen, en grootouders. Ook de overledenen krijgen hun plek in de stamboom. Wellicht komt er al inzichten over de dynamiek die bij jou speelt ‘bovendrijven’, terwijl je het genogram maakt. Eventueel kun je met het genogram in de hand een familie-opstelling laten doen, of een mini-opstelling of tafelopstelling in een individueel (eventueel eenmalig) coachingsgesprek (daarover later meer).
Tot slot het overbekende, maar o zo mooie gedicht van Neeltje Maria Min, dat bij me opkwam:
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Neeltje Maria Min (1944)
Uit: voor wie ik liefheb wil ik heten, Bakker|Daamen, Den Haag 1e dr. 1966